1 A Prayer of the man who is in trouble, when he is overcome, and puts his grief before the Lord.

2 \102:1\Give ear to my prayer, O Lord, and let my cry come to you.

3 \102:2\Let not your face be veiled from me in the day of my trouble; give ear to me, and let my cry be answered quickly.

4 \102:3\My days are wasted like smoke, and my bones are burned up as in a fire.

5 \102:4\My heart is broken; it has become dry and dead like grass, so that I give no thought to food.

6 \102:5\Because of the voice of my sorrow, my flesh is wasted to the bone.

7 \102:6\I am like a bird living by itself in the waste places; like the night-bird in a waste of sand.

8 \102:7\I keep watch like a bird by itself on the house-top.

9 \102:8\My haters say evil of me all day; those who are violent against me make use of my name as a curse.

10 \102:9\I have had dust for bread and my drink has been mixed with weeping:

11 \102:10\Because of your passion and your wrath, for I have been lifted up and then made low by you.

12 \102:11\My days are like a shade which is stretched out; I am dry like the grass.

13 \102:12\But you, O Lord, are eternal; and your name will never come to an end.

14 \102:13\You will again get up and have mercy on Zion: for the time has come for her to be comforted.

15 \102:14\For your servants take pleasure in her stones, looking with love on her dust.

16 \102:15\So the nations will give honour to the name of the Lord, and all the kings of the earth will be in fear of his glory:

17 \102:16\When the Lord has put up the walls of Zion, and has been been in his glory;

18 \102:17\When he has given ear to the prayer of the poor, and has not put his request on one side.

19 \102:18\This will be put in writing for the coming generation, and the people of the future will give praise to the Lord.

20 \102:19\For from his holy place the Lord has seen, looking down on the earth from heaven;

21 \102:20\Hearing the cry of the prisoner, making free those for whom death is ordered;

22 \102:21\So that they may give out the name of the Lord in Zion, and his praise in Jerusalem;

23 \102:22\When the peoples are come together, and the kingdoms, to give worship to the Lord.

24 \102:23\He has taken my strength from me in the way; he has made short my days.

25 \102:24\I will say, O my God, take me not away before my time; your years go on through all generations:

26 \102:25\In the past you put the earth on its base, and the heavens are the work of your hands.

27 \102:26\They will come to an end, but you will still go on; they all will become old like a coat, and like a robe they will be changed:

28 \102:27\But you are the unchanging One, and your years will have no end.

29 \102:28\The children of your servants will have a safe resting-place, and their seed will be ever before you.

1 Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN.

2 O HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen.

3 Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij ten dage mijner benauwdheid; ten dagen als ik roep, verhoor mij haastelijk.

4 Want mijn dagen zijn vergaan als rook, en mijn gebeenten zijn uitgebrand als een haard.

5 Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten.

6 Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, vanwege de stem mijns zuchtens.

7 Ik ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen.

8 Ik waak, en ben geworden als een eenzame mus op het dak.

9 Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij.

10 Want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen.

11 Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen.

12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras.

13 Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht.

14 Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen.

15 Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.

16 Dan zullen de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid.

17 Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn,

18 Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed;

19 Dat zal geschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk, dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven;

20 Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien; dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben;

21 Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods;

22 Opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem;

23 Wanneer de volken samen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen.

24 Hij heeft mijn kracht op den weg ter nedergedrukt; mijn dagen heeft Hij verkort.

25 Ik zeide: Mijn God! neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht.

26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen;

27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn.

28 Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geeindigd worden. [ (Psalms 102:29) De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. ]