1 A Song of the going up. Of David. If it had not been the Lord who was on our side (let Israel now say);

2 If it had not been the Lord who was on our side, when men came up against us;

3 They would have made a meal of us while still living, in the heat of their wrath against us:

4 We would have been covered by the waters; the streams would have gone over our soul;

5 Yes, the waters of pride would have gone over our soul.

6 Praise be to the Lord, who has not let us be wounded by their teeth.

7 Our soul has gone free like a bird out of the net of those who would take her: the net is broken, and we are free.

8 Our help is in the name of the Lord, the maker of heaven and earth.

1 Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israel,

2 Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden;

3 Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak.

4 Toen zouden ons de wateren overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn.

5 Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn.

6 De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof.

7 Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen.

8 Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft.