1 A Psalm. A Song at the blessing of the House. Of David.

2 \30:1\I will give you praise and honour, O Lord, because through you I have been lifted up; you have not given my haters cause to be glad over me.

3 \30:2\O Lord my God, I sent up my cry to you, and you have made me well.

4 \30:3\O Lord, you have made my soul come again from the underworld: you have given me life and kept me from going down among the dead.

5 \30:4\Make songs to the Lord, O you saints of his, and give praise to his holy name.

6 \30:5\For his wrath is only for a minute; in his grace there is life; weeping may be for a night, but joy comes in the morning.

7 \30:6\When things went well for me I said, I will never be moved.

8 \30:7\Lord, by your grace you have kept my mountain strong: when your face was turned from me I was troubled.

9 \30:8\My voice went up to you, O Lord; I made my prayer to the Lord.

10 \30:9\What profit is there in my blood if I go down into the underworld? will the dust give you praise, or be a witness to your help?

11 \30:10\Give ear to me, O Lord, and have mercy on me: Lord, be my helper.

12 \30:11\By you my sorrow is turned into dancing; you have taken away my clothing of grief, and given me robes of joy;

13 \30:12\So that my glory may make songs of praise to you and not be quiet. O Lord my God, I will give you praise for ever.

1 Een psalm, een lied der inwijding van Davids huis.

2 Ik zal U verhogen, HEERE, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden over mij niet verblijd.

3 HEERE, mijn God! ik heb tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen.

4 HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald.

5 Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid.

6 Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.

7 Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid.

8 Want, HEERE! Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt.

9 Tot U, HEERE! riep ik, en ik smeekte tot den HEERE:

10 Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen?

11 Hoor, HEERE! en wees mij genadig; HEERE! wees mij een Helper.

12 Gij hebt mij mijn weeklage veranderd in een rei; Gij hebt mijn zak ontbonden, en mij met blijdschap omgord; [ (Psalms 30:13) Opdat mijn eer U psalmzinge, en niet zwijge. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven. ]