1 Shiggaion of David; a song which he made to the Lord, about the words of Cush the Benjamite.

2 \7:1\O Lord my God, I put my faith in you; take me out of the hands of him who is cruel to me, and make me free;

3 \7:2\So that he may not come rushing on my soul like a lion, wounding it, while there is no one to be my saviour.

4 \7:3\O Lord my God, if I have done this; if my hands have done any wrong;

5 \7:4\If I have given back evil to him who did evil to me, or have taken anything from him who was against me without cause;

6 \7:5\Let my hater go after my soul and take it; let my life be crushed to the earth, and my honour into the dust. (Selah.)

7 \7:6\Come up, Lord, in your wrath; be lifted up against my haters; be awake, my God, give orders for the judging.

8 \7:7\The meeting of the nations will be round you; take your seat, then, over them, on high.

9 \7:8\The Lord will be judge of the peoples; give a decision for me, O Lord, because of my righteousness, and let my virtue have its reward.

10 \7:9\O let the evil of the evil-doer come to an end, but give strength to the upright: for men's minds and hearts are tested by the God of righteousness.

11 \7:10\God, who is the saviour of the upright in heart, is my breastplate.

12 \7:11\God is the judge of the upright, and is angry with the evil-doers every day.

13 \7:12\If a man is not turned from his evil, he will make his sword sharp; his bow is bent and ready.

14 \7:13\He has made ready for him the instruments of death; he makes his arrows flames of fire.

15 \7:14\That man is a worker of evil; the seed of wrongdoing has given birth to deceit.

16 \7:15\He has made a hole deep in the earth, and is falling into the hole which he has made

17 \7:16\His wrongdoing will come back to him, and his violent behaviour will come down on his head.

18 \7:17\I will give praise to the Lord for his righteousness; I will make a song to the name of the Lord Most High.

1 Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini.

2 HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.

3 Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.

4 HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is;

5 Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak benauwde!)

6 Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela.

7 Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.

8 Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.

9 De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.

10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!

11 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt.

12 God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.

13 Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.

14 En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.

15 Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.

16 Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.

17 Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen. [ (Psalms 7:18) Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen. ]