1 To the chief music-maker. Of the servant of the Lord, of David, who said the words of this song to the Lord on the day when the Lord made him free from the hand of all his haters, and from the hand of Saul; and he said,
2 \18:1\I will give you my love, O Lord, my strength.
3 \18:2\The Lord is my Rock, my walled town, and my saviour; my God, my Rock, in him will I put my faith; my breastplate, and the horn of my salvation, and my high tower.
4 \18:3\I will send up my cry to the Lord, who is to be praised; so will I be made safe from those who are against me.
5 \18:4\The cords of death were round me, and the seas of evil put me in fear.
6 \18:5\The cords of hell were round me: the nets of death came on me.
7 \18:6\In my trouble my voice went up to the Lord, and my cry to my God: my voice came to his hearing in his holy Temple, and my prayer came before him, even into his ears.
8 \18:7\Then trouble and shock came on the earth; and the bases of the mountains were moved and shaking, because he was angry.
9 \18:8\There went up a smoke from his nose, and a fire of destruction from his mouth: flames were lighted by it.
10 \18:9\The heavens were bent, so that he might come down; and it was dark under his feet.
11 \18:10\And he went in flight through the air, seated on a storm-cloud: going quickly on the wings of the wind.
12 \18:11\He made the dark his secret place; his tent round him was the dark waters and thick clouds of the skies.
13 \18:12\Before his shining light his dark clouds went past, raining ice and fire.
14 \18:13\The Lord made thunder in the heavens, and the voice of the Highest was sounding out: a rain of ice and fire.
15 \18:14\He sent out his arrows, driving them in all directions; by his flames of fire they were troubled.
16 \18:15\Then the deep beds of the waters were seen, and the bases of the world were uncovered, because of your words of wrath, O Lord, because of the breath from your mouth.
17 \18:16\He sent from on high, he took me, pulling me out of great waters.
18 \18:17\He made me free from my strong hater, and from those who were against me, because they were stronger than I.
19 \18:18\They came on me in the day of my trouble; but the Lord was my support.
20 \18:19\He took me out into a wide place; he was my saviour because he had delight in me.
21 \18:20\The Lord gives me the reward of my righteousness, because my hands are clean before him.
22 \18:21\For I have kept the ways of the Lord; I have not been turned away in sin from my God.
23 \18:22\For all his decisions were before me, and I did not put away his laws from me.
24 \18:23\And I was upright before him, and I kept myself from sin.
25 \18:24\Because of this the Lord has given me the reward of my righteousness, because my hands are clean in his eyes.
26 \18:25\On him who has mercy you will have mercy; to the upright you will be upright;
27 \18:26\He who is holy will see that you are holy; but to the man whose way is not straight you will be a hard judge.
28 \18:27\For you are the saviour of those who are in trouble; but eyes full of pride will be made low.
29 \18:28\You, O Lord, will be my light; by you, my God, the dark will be made bright for me.
30 \18:29\By your help I have made a way through the wall which was shutting me in; by the help of my God I have gone over a wall.
31 \18:30\As for God, his way is completely good; the word of the Lord is tested; he is a breastplate for all those who put their faith in him.
32 \18:31\For who is God but the Lord? or who is a Rock but our God?
33 \18:32\God puts a strong band about me, guiding me in a straight way.
34 \18:33\He makes my feet like roes' feet, and puts me on high places.
35 \18:34\He makes my hands expert in war, so that a bow of brass is bent by my arms.
36 \18:35\You have given me the breastplate of your salvation: your right hand has been my support, and your mercy has made me great.
37 \18:36\You have made my steps wide under me, so that my feet are kept from slipping.
38 \18:37\I go after my haters and overtake them; not turning back till they are all overcome.
39 \18:38\I will give them wounds, so that they are not able to get up: they are stretched under my feet.
40 \18:39\For I have been armed by you with strength for the fight: you have made low under me those who come out against me.
41 \18:40\By you their backs are turned in flight, so that my haters are cut off.
42 \18:41\They were crying out, but there was no one to come to their help: even to the Lord, but he gave them no answer.
43 \18:42\Then they were crushed as small as dust before the wind; they were drained out like the waste of the streets.
44 \18:43\You have made me free from the fightings of the people; you have made me the head of the nations: a people of whom I had no knowledge will be my servants.
45 \18:44\From the time when my name comes to their ears they will be ruled by me: men of other countries will, with false hearts, put themselves under my authority.
46 \18:45\They will be wasting away, they will come out of their secret places shaking with fear.
47 \18:46\The Lord is living; praise be to my Rock, and let the God of my salvation be honoured.
48 \18:47\It is God who sends punishment on my haters, and puts peoples under my rule.
49 \18:48\He makes me free from my haters; I am lifted up over those who come up against me: you have made me free from the violent man.
50 \18:49\Because of this I will give you praise, O Lord, among the nations, and will make a song of praise to your name.
51 \18:50\Great salvation does he give to his king; he has mercy on the king of his selection, David, and on his seed for ever.
1 Voor den opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul.
2 Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte!
3 De HEERE is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild, en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek.
4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden.
5 Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij.
6 Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij.
7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.
8 Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was.
9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.
10 En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten.
11 En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds.
12 Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels.
13 Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen.
14 En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen.
15 En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze.
16 En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus.
17 Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.
18 Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
19 Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel.
20 En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.
21 De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen.
22 Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.
23 Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.
24 Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.
25 Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen.
26 Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht.
27 Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar.
28 Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij.
29 Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.
30 Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur.
31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen.
32 Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God?
33 Het is God, Die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
34 Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten.
35 Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.
36 Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
37 Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkelen hebben niet gewankeld.
38 Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had.
39 Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten.
40 Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.
41 En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik.
42 Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet.
43 Toen vergruisde ik hen als stof voor den wind; ik ruimde hen weg als slijk der straten.
44 Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks; Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend.
45 Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd; vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen.
46 Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten.
47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils!
48 De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt;
49 Die mij uithelpt van mijn vijanden; ja, Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds.
50 Daarom zal ik U, o HEERE! loven onder de heidenen; en Uw Naam zal ik psalmzingen; [ (Psalms 18:51) Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en goedertierenheid doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in eeuwigheid. ]