1 To the chief music-maker; put to Shushan-eduth. Michtam. Of David.\
2 \60:1\For teaching. When he was fighting against Aram-naharaim and Aramzobah, when Joab came back, and put twelve thousand of the Edomites to death, in the Valley of Salt.
3 \60:1\God, you have put us away from you, you have sent us in all directions, you have been angry; O be turned to us again.
4 \60:2\By the power of your hand the earth is shaking and broken; make it strong again, for it is moved.
5 \60:3\You have made the people see hard times; you have given us the wine of shaking for our drink.
6 \60:4\Give a safe place to those who have fear of you, where they may go in flight from before the bow. (Selah.)
7 \60:5\So that your loved ones may be made safe, let your right hand be my salvation, and give me an answer.
8 \60:6\God has said in his holy place, I will be glad: I will make a division of Shechem, and the valley of Succoth will be measured out.
9 \60:7\Gilead is mine, and Manasseh is mine; and Ephraim is the strength of my head; Judah is my law-giver;
10 \60:8\Moab is my washpot; over Edom will I put out my shoe; over Philistia will a glad cry be sounded.
11 \60:9\Who will take me into the strong town? who will be my guide into Edom?
12 \60:10\Have not you put us away, O God? and you have not gone out with our armies.
13 \60:11\Give us help in our trouble; for there is no help in man.
14 \60:12\Through God we will do great things, for through him our haters will be crushed under our feet.
1 Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, op Schusan Eduth;
2 Als hij gevochten had met de Syriers van Mesopotamie, en met de Syriers van Zoba; en Joab wederkwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend.
3 O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons.
4 Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten; genees zijn breuken, want het wankelt.
5 Gij hebt Uw volk een harde zaak doen zien; Gij hebt ons gedrenkt met zwijmelwijn.
6 Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela.
7 Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand, en verhoor ons.
8 God heeft gesproken in Zijn heiligdom; dies zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.
9 Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.
10 Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen! juich over mij, o gij Palestina!
11 Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
12 Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? [ (Psalms 60:13) Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want 's mensen heil is ijdelheid. ] [ (Psalms 60:14) In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden. ]