1 To the chief music-maker. A Psalm. Of David.

2 \140:1\O Lord, take me out of the power of the evil man; keep me safe from the violent man:

3 \140:2\For their hearts are full of evil designs; and they are ever making ready causes of war.

4 \140:3\Their tongues are sharp like the tongue of a snake; the poison of snakes is under their lips. (Selah.)

5 \140:4\O Lord, take me out of the hands of sinners; keep me safe from the violent man: for they are designing my downfall.

6 \140:5\The men of pride have put secret cords for my feet; stretching nets in my way, so that they may take me with their tricks. (Selah.)

7 \140:6\I have said to the Lord, You are my God: give ear, O Lord, to the voice of my prayer.

8 \140:7\O Lord God, the strength of my salvation, you have been a cover over my head in the day of the fight.

9 \140:8\O Lord, give not the wrongdoer his desire; give him no help in his evil designs, or he may be uplifted in pride. (Selah.)

10 \140:9\As for those who come round me, let their heads be covered by the evil of their lips.

11 \140:10\Let burning flames come down on them: let them be put into the fire, and into deep waters, so that they may not get up again.

12 \140:11\Let not a man of evil tongue be safe on earth: let destruction overtake the violent man with blow on blow.

13 \140:12\I am certain that the Lord will take care of the cause of the poor, and of the rights of those who are troubled.

14 \140:13\Truly, the upright will give praise to your name: the holy will have a place in your house.

1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.

2 Red mij, HEERE! van den kwaden mens; behoed mij voor den man alles gewelds;

3 Die veel kwaads in het hart denken, allen dag samenkomen om te oorlogen.

4 Zij scherpen hun tong, als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela.

5 Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; van hen, die mijn voeten denken weg te stoten.

6 De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela.

7 Ik heb tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God; neem ter ore, o HEERE! de stem mijner smekingen.

8 HEERE, Heere, Sterkte mijns heils! Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der wapening.

9 Geef, HEERE! de begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet; zij zouden zich verheffen. Sela.

10 Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.

11 Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan.

12 Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is.

13 Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren. [ (Psalms 140:14) Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven. ]