1 Maschil. Of Ethan the Ezrahite.

2 \89:1\My song will be of the mercies of the Lord for ever: with my mouth will I make his faith clear to all generations.

3 \89:2\For you have said, Mercy will be made strong for ever; my faith will be unchanging in the heavens.

4 \89:3\I have made an agreement with the man of my selection, I have made an oath to David my servant;

5 \89:4\I will make your seed go on for ever, your kingdom will be strong through all generations. (Selah.)

6 \89:5\In heaven let them give praise for your wonders, O Lord; and your unchanging faith among the saints.

7 \89:6\For who is there in the heavens in comparison with the Lord? who is like the Lord among the sons of the gods?

8 \89:7\God is greatly to be feared among the saints, and to be honoured over all those who are about him.

9 \89:8\O Lord God of armies, who is strong like you, O Jah? and your unchanging faith is round about you.

10 \89:9\You have rule over the sea in storm; when its waves are troubled, you make them calm.

11 \89:10\Rahab was crushed by you like one wounded to death; with your strong arm you put to flight all your haters.

12 \89:11\Yours are the heavens, and the earth is yours; you have made the world, and everything which is in it.

13 \89:12\You have made the north and the south; Tabor and Hermon are sounding with joy at your name.

14 \89:13\Yours is an arm of power; strong is your hand and high your right hand.

15 \89:14\The seat of your kingdom is resting on righteousness and right judging: mercy and good faith come before your face.

16 \89:15\Happy are the people who have knowledge of the holy cry: the light of your face, O Lord, will be shining on their way.

17 \89:16\In your name will they have joy all the day: in your righteousness will they be lifted up.

18 \89:17\For you are the glory of their strength; in your pleasure will our horn be lifted up.

19 \89:18\For our breastplate is the Lord; and our king is the Holy One of Israel's.

20 \89:19\Then your voice came to your holy one in a vision, saying, I have put the crown on a strong one, lifting up one taken from among the people.

21 \89:20\I have made discovery of David my servant; I have put my holy oil on his head.

22 \89:21\My hand will be his support; my arm will give him strength.

23 \89:22\The deceit of those who are against him will not overcome him; he will not be troubled by the sons of evil.

24 \89:23\I will have those who are against him broken before his face, and his haters will be crushed under my blows.

25 \89:24\But my faith and my mercy will be with him; and in my name will his horn be lifted up.

26 \89:25\I will put his hand in the sea, and his right hand in the rivers.

27 \89:26\He will say to me, You are my father, my God, and the Rock of my salvation.

28 \89:27\And I will make him the first of my sons, most high over the kings of the earth.

29 \89:28\I will keep my mercy for him for ever; my agreement with him will not be changed.

30 \89:29\His seed will keep their place for ever; his kingdom will be eternal, like the heavens.

31 \89:30\If his children give up my law, and are not ruled by my decisions;

32 \89:31\If my rules are broken, and my orders are not kept;

33 \89:32\Then I will send punishment on them for their sin; my rod will be the reward of their evil-doing.

34 \89:33\But I will not take away my mercy from him, and will not be false to my faith.

35 \89:34\I will be true to my agreement; the things which have gone out of my lips will not be changed.

36 \89:35\I have made an oath once by my holy name, that I will not be false to David.

37 \89:36\His seed will not come to an end for ever; the seat of his kingdom will be like the sun before me.

38 \89:37\It will be fixed for ever like the moon; and the witness in heaven is true. (Selah.)

39 \89:38\But you have put him away in disgust; you have been angry with the king of your selection.

40 \89:39\You have made your agreement with your servant of no effect: you have had no respect for his crown, it has come down even to the earth.

41 \89:40\All his walls are broken down; you have given his strong towers to destruction.

42 \89:41\All those who come by take away his goods; he is laughed at by his neighbours.

43 \89:42\You have given power to the right hand of his haters; you have made glad all those who are against him.

44 \89:43\His sword is turned back; you have not been his support in the fight.

45 \89:44\You have put an end to his glory: the seat of his kingdom has been levelled to the earth.

46 \89:45\You have made him old before his time; he is covered with shame. (Selah.)

47 \89:46\How long, O Lord, will you Keep yourself for ever from our eyes? how long will your wrath be burning like fire?

48 \89:47\See how short my time is; why have you made all men for no purpose?

49 \89:48\What man now living will not see death? will he be able to keep back his soul from the underworld? (Selah.)

50 \89:49\Lord, where are your earlier mercies? where is the oath which you made to David in unchanging faith?

51 \89:50\Keep in mind, O Lord, the shame of your servants, and how the bitter words of all the people have come into my heart;

52 \89:51\The bitter words of your haters, O Lord, shaming the footsteps of your king.

53 \89:52\Let the Lord be praised for ever. So be it, So be it.

1 Een onderwijzing van Ethan, den Ezrahiet.

2 Ik zal de goedertierenheid des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht.

3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende:

4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen:

5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela.

6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen.

7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken?

8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn.

9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U.

10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze.

11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte.

12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond.

13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam.

14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog.

15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen.

16 Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent; o HEERE! zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen.

17 Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden.

18 Want Gij zijt de heerlijkheid hunner sterkte; en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden.

19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels.

20 Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige, en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd.

21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd;

22 Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken.

23 De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken.

24 Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen.

25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden.

26 En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren.

27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils!

28 Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.

29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven.

30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen.

31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen;

32 Indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden;

33 Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen.

34 Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen.

35 Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen.

36 Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege!

37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon.

38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw. Sela.

39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde.

40 Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde.

41 Gij hebt al zijn muren doorgebroken; Gij hebt zijn vestingen nedergeworpen.

42 Allen, die den weg voorbijgingen, hebben hem beroofd; zijn naburen is hij tot een smaad geweest.

43 Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd; Gij hebt al zijn vijanden verblijd.

44 Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt hem niet staande gehouden in den strijd.

45 Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten.

46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela.

47 Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur?

48 Gedenk van hoedanige eeuw ik ben; waarom zoudt Gij aller mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben?

49 Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela.

50 HEERE! waar zijn Uw vorige goedertierenheden, die Gij David gezworen hebt bij Uw trouw?

51 Gedenk, HEERE! aan de smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, van alle grote volken.

52 Waarmede, o HEERE! Uw vijanden smaden, waarmede zij de voetstappen Uws gezalfden smaden. [ (Psalms 89:53) Geloofd zij de HEERE in eeuwigheid! Amen, ja, amen. ]